- vrij
- {{vrij}}{{/term}}1 [algemeen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 libre; 〈bijwoord〉 librement2 [gratis] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 gratuit; 〈bijwoord〉 gratuitement3 [tamelijk] 〈bijwoord〉 assez4 [+ van][niet onderhevig aan, ongevoelig voor] exempt (de)⇒ sans♦voorbeelden:1 het vrij gebruik (van iets) toestaan • autoriser le libre usage (de qc.)een al te vrij gebruik van iets maken • abuser de qc.een vrije hemel • un ciel dégagéeen vrije jongen • un garçon à marier; 〈in de omgang〉 un garçon (qui a des manières) trop libre(s)een vrij uur • une heure de battementeen vrije vertaling • une traduction librewe konden weer vrij ademhalen • nous pouvions à nouveau respirerzich vrij kunnen bewegen • être libre de ses mouvementsvandaag heb ik vrij • je suis libre aujourd'hui; 〈van school〉 je n'ai pas classe aujourd'huieen stoel vrij houden • garder une chaise librehij was gepakt, maar is nu weer vrij • il avait été arrêté, mais il a été remis en libertédat staat u vrij • libre à vous (de)mag ik zo vrij zijn? • vous permettez?niet te vrij, hè! • pas trop de libertés, hein!〈zelfstandig〉 de motor in zijn vrij zetten • mettre le moteur au point mortvrij naar Shakespeare • inspiré de Shakespearevrij van dienst zijn • ne pas être de service3 hij is vrij lelijk • il est plutôt laid4 vrij van zorgen • à l'abri des soucisvrij van schuld • franc de dettes→ {{link=voet}}voet{{/link}}¶ 〈in België〉 het vrij onderwijs • l'enseignement libre
Deens-Russisch woordenboek. 2015.